Nieuws - Onderneming en Recht Welke wetgeving is van toepassing bij werkzaamheden in meerdere lidstaten?

 Als een rechter onzeker is over een wetsinterpretatie, kan hij een hogere rechter om uitleg verzoeken alvorens te beslissen. In deze zaak staan een werknemer en de Sociale Verzekeringsbank tegenover elkaar. De centrale vraag is: heeft de werknemer een substantieel deel van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat van zijn woonplaats? En welke nationale wetgeving is daarmee van toepassing?

De werknemer woonde in 2016 in Nederland en was gedurende het jaar werkzaam als schipper op een binnenvaartschip. Dit schip was geregistreerd in Nederland en eigendom van een Nederlands scheepvaartbedrijf. De werkzaamheden vonden plaats in Nederland, België en Duitsland, terwijl de werknemer op de loonlijst stond van een werkgever uit Liechtenstein. Hierdoor waren meerdere landen betrokken bij de beoordeling van de toepasselijke wetgeving. Het bevoegde orgaan in Liechtenstein verzocht de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om, conform artikel 6 van Verordening 987/2009, voorlopig vast te stellen welke wetgeving op de werknemer van toepassing was. De SVB concludeerde dat het Nederlandse socialezekerheidsrecht van toepassing was en verstrekte op 8 november 2019 een A1-verklaring.

Procedureverloop

De werknemer kon zich niet verenigen met deze A1-verklaring en diende bezwaar in. De SVB wees het bezwaar af, onder verwijzing naar het feit dat de werknemer een substantieel deel van zijn werkzaamheden in Nederland zou hebben verricht. Hierbij werd niet alleen gekeken naar de vaartijd, maar ook naar de woonplaats van de werknemer, de registratie van het schip en de vestiging van de eigenaar en exploitant.

De rechtbank Midden-Nederland bevestigde dit oordeel, waarna de werknemer in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep. Uit door de werknemer overgelegde documenten bleek dat slechts 18,5% van zijn arbeidstijd in Nederland was verricht. Desondanks oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat ook een percentage lager dan 25 als substantieel kan gelden, indien andere relevante omstandigheden dit ondersteunen. Tegen dit besluit stelde de werknemer cassatie in bij de Hoge Raad. De kern van het cassatieberoep was dat de Centrale Raad van Beroep omstandigheden had meegewogen die volgens de werknemer niet relevant waren voor de beoordeling van het substantieel verrichte werk in de woonstaat.

Prejudiciële vragen

De Hoge Raad legde een aantal vragen voor aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, waaronder deze:

  • Welke omstandigheden zijn relevant bij de beoordeling of sprake is van een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat?
  • Moet daarbij rekening worden gehouden met de woonplaats, registratieplaats van het schip, vestigingsplaats van eigenaar/exploitant, vestigingsplaats van de werkgever en de plaats van in- en ontscheping?
  • Over welk tijdvak moet de beoordeling plaatsvinden?
  • Wat is de beoordelingsvrijheid van het bevoegde orgaan bij het vaststellen van het begrip ‘substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden’?

Beantwoording door het hof

Het hof stelt dat voor de beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat is verricht, de arbeidstijd en/of bezoldiging leidend zijn (artikel 14 lid 8 Verordening 987/2009). Andere criteria mogen niet worden meegewogen, ondanks verschillen in taalversies van de verordening. Indien minder dan 25% van de werkzaamheden in de woonstaat is verricht, kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een substantieel gedeelte. In dat geval is de wetgeving van de lidstaat waar de werkgever is gevestigd van toepassing. Voor de beoordeling moet worden uitgegaan van de verwachte situatie in de komende twaalf maanden, niet van het verleden (artikel 14 lid 10 Verordening 987/2009). De vierde prejudiciële vraag hoefde niet te worden beantwoord, gezien het antwoord op de eerste vraag.

Conclusie

Het bevoegde orgaan mag uitsluitend beoordelen of een werknemer ten minste 25% van de arbeidstijd of bezoldiging in een lidstaat heeft verricht. Is dit niet het geval, dan kan er geen sprake zijn van een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in die lidstaat. De wetgeving van de lidstaat waar de werkgever is gevestigd is dan van toepassing. Andere omstandigheden mogen niet worden meegewogen. De beoordeling dient te zijn gebaseerd op de verwachte situatie in de komende twaalf maanden.

Mr. Natasja Rensen is als advocaat verbonden aan Avanti Jure Advocaten en adviseert over internationaal contractrecht. Avanti Jure Advocaten werkt samen met Fiscount.

210205 Natasja Rensen

mr. Natasja Rensen
samenwerkende advocaat contractrecht

038 303 4118
rensen@avanti-jure.com