Einde 30%-regeling is einde partiële belastingplicht – tijdsevenredige box-3-berekening

Een buitenlandse werkneemster woont in 2016 in Nederland. Zij maakt tot 31 maart 2016 gebruik van de 30%-regeling en kiest in deze periode voor partiële buitenlandse belastingplicht. In haar aangifte IB 2016 geeft zij alleen het aan haar toegerekende vermogen van haar fiscale partner aan, maar niet haar eigen bank- en spaartegoeden. De inspecteur meent dat door het beëindigen van de 30%-regeling per 31 maart 2016 ook de partiële belastingplicht is geëindigd. Vanaf dat moment valt haar eigen vermogen ook in de box-3-heffing. Daartoe heeft hij haar box-3-vermogen op 1 januari 2016 herleid tot de periode april tot en met december 2016. Wat oordeelt de Hoge Raad?
De Hoge Raad is het eens met het oordeel van Hof Amsterdam dat de vrouw vanaf 31 maart 2016 als buitenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. Zij is dan een nog niet binnenlands belastingplichtige aan het begin van het kalenderjaar die de box-3-regels voor binnenlandse belastingplicht tijdsevenredig moet toepassen. De Hoge Raad oordeelt dat deze uitleg aansluit bij de strekking van de regels voor partiële buitenlandse belastingplicht in het Uitvoeringsbesluit IB 2001. Die houden in dat buitenlandse werknemers die tijdelijk naar Nederland zijn gekomen, als buitenlands belastingplichtig worden behandeld voor de heffing over box 2 en box 3.