Kantooropvolging

Waarderen met de intrinsieke-waarde-methode; wanneer gaat dat fout (3)?

Terug naar de goodwillmethode. Bijvoorbeeld in de accountancybranche wordt bij een bedrijfswaardering vaak een factor genomen die wordt vermenigvuldigd met de omzet, bijvoorbeeld 0,8. In het geval van een kantooromzet van € 1 miljoen wordt de goodwill berekend op € 800.000. Wordt daar vervolgens bij opgeteld de zichtbaar intrinsieke waarde, van de over te nemen activa, dan suggereert dat, dat deze optelsom de economische waarde van het kantoor weerspiegelt. In economisch opzicht is dit echter volstrekt onjuist. Een volstrekt foutieve prijs ligt op de loer. Maar waarom?

In de eerste plaats wordt er niet gekeken of een omzet van € 1 miljoen ook een positieve geldstroom oplevert, die de koper kan gebruiken om de overnamesom terug te verdienen. In de tweede plaats is niet helder welke omzet je moet gebruiken, die van vorig jaar, van twee jaar geleden of de gemiddelde omzet? De enige omzet die relevant is, is de toekomstige omzet voor de koper. Maar los van al deze bezwaren is er nog iets anders grondig mis met de goodwillmethode.

Relevant in dit verband is de economische duiding van het begrip ‘goodwill’. Goodwill is het gedeelte van de economische waarde van een onderneming dat niet direct toewijsbaar is aan de boekwaarde. Het is vergelijkbaar met stille reserves. Goodwill is het spreekwoordelijke ‘gat’ van de boekhouder. Iets heeft een marktwaarde van € 100 en een boekwaarde van € 20, het verschil van € 80 (het gat) noemen we goodwill. Als goodwill zo berekend wordt dan is er niets aan de hand.

Als echter eerst de goodwill wordt berekend – bijvoorbeeld door naar de toekomstige verdiencapaciteit van een onderneming te kijken – en vervolgens wordt daarbij de boekwaarde van de onderneming opgeteld, dan gaat er iets mis. In feite worden dan twee scenario’s bij elkaar opgeteld. De boekwaarde zou de waarde in een liquidatiescenario kunnen zijn (verkoop van activa en afwikkelen van schulden) en de ‘goodwill’ representeert de waarde van de onderneming (op basis van verdiencapaciteit) indien deze wordt voortgezet. Hier wringt de schoen, je kunt immers niet liquideren en voortzetten tegelijk.