Bezwaar maken tegen hoogte inkomen altijd mogelijk – procederen via Teams mag ook
In een recente uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant kwamen twee formeelrechtelijk interessante aspecten naar voren. Om te beginnen bood de rechtbank de mogelijkheid aan de gemachtigde om de zitting via een Teams-verbinding bij te wonen. Vervolgens gaf de rechtbank duidelijk antwoord op de vraag of er ruimte is voor inhoudelijke beoordeling van een navorderingsaanslag die wordt opgelegd als gevolg van een gewijzigde toedeling tussen fiscaal partners (op grond van art. 2.17 lid 4 AWR). In deze zaak lukte het de gemachtigde niet om te verschijnen in de Teams-vergadering, vanwege problemen om deel te nemen aan de digitale zitting. Wat gebeurde er vervolgens?
Vanwege voornoemde problemen verzocht de gemachtigde om een nieuwe inhoudelijke behandeling ter zitting. Daar ging de rechtbank niet in mee. De rechtbank had de gemachtigde namelijk verzocht om 10 minuten voor aanvang van de zitting online de Teams-vergadering te benaderen, maar de betreffende persoon nam pas 48 minuten ná dat tijdstip telefonisch contact op met de griffie om de problemen te melden. Dat mag betiteld worden als een erg streng standpunt van de rechtbank, omdat het beginsel van hoor en wederhoor erg belangrijk is in een procedure.
De casus
De casus was overigens als volgt: de in algehele gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoot van een belanghebbende vrouw in deze procedure had tot aan de Hoge Raad geprocedeerd over de hoogte van een vervreemdingsvoordeel van een deel van zijn ab-aandelen (box 2). Naar aanleiding van het arrest in deze procedure hebben de vrouw en haar echtgenoot verzocht om de verdeling van het box-2-inkomen te wijzigen naar 50-50. Dit verzoek is toegewezen, waardoor aan de vrouw een navorderingsaanslag is opgelegd.
Toch inhoudelijke behandeling
De vrouw gaat in bezwaar en beroep tegen de hoogte van het ab-inkomen, zoals dat in de procedure van haar echtgenoot is vastgesteld. De inspecteur betoogt dat de vrouw daar niet (meer) tegen op kan komen, omdat dit door de echtgenoot volledig is uitgeprocedeerd. De rechtbank oordeelt daar tegenover dat een inperking van het recht om beroep in te stellen gebaseerd moet zijn op een wettelijke bepaling. Omdat zo’n wettelijke grondslag ontbreekt, behandelt de rechtbank het beroep toch inhoudelijk. Maar omdat de vrouw onvoldoende nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen en onderbouwd, wijkt de rechtbank niet af van het oordeel in de voorgaande procedures over het vervreemdingsvoordeel.