BTW

Pro rata-aftrek naar werkelijk gebruik terecht afgewezen

Een fiscale eenheid (FE) bestaat uit twee groepen vennootschappen, die elk het bankbedrijf uitoefenen. Een van de groepen verricht zowel belaste als vrijgestelde prestaties. Alle aangekochte goederen en diensten worden gemengd gebruikt. In afwijking van de hoofdregel (pro rata naar omzetverhouding) baseert de FE de pro rata-aftrek op basis van het werkelijk gebruik aan de hand van een bedrijfseconomische analyse van de rentabiliteit per product. Deze methode leidt volgens haar tot een nauwkeuriger resultaat dan de berekening naar rato van de btw-belaste omzet. Toch is dat onvoldoende om voor de pro rata-aftrek af te wijken van de hoofdregel, oordeelt de Hoge Raad.

Het aftrekbare gedeelte van de btw voor gemengd gebruikte goederen en diensten moet in  beginsel worden gebaseerd op de pro rata naar omzetverhouding. Daarvan mag worden afgeweken als de vaststelling van het werkelijk gebruik berust op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens. Die gegevens moeten zodanig zijn, dat het werkelijk gebruik daarmee ook objectief en nauwkeurig kan worden vastgesteld. Daarvoor moeten alle gemengd gebruikte goederen en diensten in aanmerking worden genomen. Op grond van de bankenresolutie mogen de regels voor de btw-aftrek bij gemengd gebruik per afzonderlijk bankbedrijf binnen een fiscale eenheid worden toegepast. De groep in deze zaak is een dergelijk afzonderlijk bankbedrijf. De Hoge Raad oordeelt echter dat de FE bij de pro rata-berekening naar werkelijk gebruik van de groep niet alle kosten van alle vennootschappen van de groep in aanmerking heeft genomen. Afwijken van de hoofdregel is dan niet toegestaan. De pro rata-aftrek moet daarom worden berekend naar omzetverhouding.