Aftrek btw op verbouwingskosten verhuurde vakantiewoning aan dga
Een holding-bv verhuurt voor € 6.000 per maand een door haar aangekochte villa aan zee voor 1 jaar aan haar dga. De dga heeft het exclusieve gebruiksrecht. De holding-bv laat de villa verbouwen en trekt de btw op de verbouwings- en inrichtingskosten af. Zij stelt dat er sprake is van verhuur in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen (de short-stay-uitzondering), waardoor de verhuur belast is en zij dus btw-aftrekrecht heeft. Rechtbank Gelderland stelt vast dat de verhuur op grond van de wet en de rechtspraak niet onder de short-stay-uitzondering valt, maar op grond van het Vastgoedbesluit wél.
De rechtbank oordeelt eerst dat de verhuur van de villa op grond van de Wet OB en de rechtspraak niet valt onder de short-stay-uitzondering, omdat er geen sprake is van concurrentie met het hotel- en vakantiebestedingsbedrijf. De dga heeft immers het exclusieve gebruiksrecht. Hierdoor kan de villa niet aan derden worden verhuurd in de perioden dat hij er niet verblijft.
Vastgoedbesluit
In de nationale wettelijke regelingen is geen criterium opgenomen om vast te stellen wanneer er sprake is van een ‘kort verblijf’. In het Vastgoedbesluit (paragraaf 7.4.1) wordt hierover wel een standpunt ingenomen. Daarin staat dat in de situatie waarin de huurder het middelpunt van zijn maatschappelijke leven niet naar de vakantiewoning verplaatst, de duur van het feitelijke verblijf doorslaggevend is voor de btw-gevolgen. Het huurcontract duurde langer dan 6 maanden, namelijk een jaar. De dga heeft verklaard dat hij gedurende het jaar 32 dagen in de villa heeft verbleven. De rechtbank komt tot de conclusie dat in het onderhavige geval op grond van de uitleg van de tekst in het Vastgoedbesluit sprake is van ‘kort verblijf’. De short-stay-uitzondering is dus van toepassing. De holding-bv trekt daardoor toch aan het langste eind.