Is vruchtgebruik op vorderingen rechtsgeldig of niet?
Door middel van het vestigen van een vruchtgebruik op een goed, krijg je het recht om een goed dat aan een ander toebehoort, te gebruiken en hiervan de vruchten te plukken. Met andere woorden: je mag gebruikmaken van het goed, en levert dit gebruik je iets op, dan komt deze opbrengst aan jou toe. Er zitten wel grenzen aan dit vruchtgebruik, zo oordeelde de Hoge Raad in een recente zaak. In de betreffende zaak was er een vruchtgebruik gevestigd op periodieke huurpenningen. Een dergelijke afspraak laat zich niet kwalificeren als vruchtgebruik.
In het Burgerlijk Wetboek (artikel 3:213 lid 1 BW) is bepaald dat hetgeen wat door inning van een vordering waarop een vruchtgebruik rust wordt ontvangen, toekomt aan de hoofdgerechtigde. Hieruit blijkt dat een vruchtgebruik niet kan dienen om zich hetgeen toe te eigenen wat door inning van die vordering wordt ontvangen. Indien anders zou worden bepaald, zou het geïnde zowel het goed zijn waarop het vruchtgebruik rust als de vrucht. Dit laat het gesloten stelsel van goederenrechtelijke rechten niet toe.