Geen vrijgestelde onderwijsdienst maar belaste terbeschikkingstelling personeel
Een stichting richt zich op het tijdelijk inzetten van haar docenten op basisscholen. Zij past de onderwijsvrijstelling toe op de vergoeding voor haar diensten. De inspecteur stelt dat er sprake is van terbeschikkingstelling van personeel en legt een naheffingsaanslag op, verhoogd met een verzuimboete. Hof Den Bosch oordeelt dat de stichting de onderwijsvrijstelling niet kan toepassen, omdat zij niet voldoet aan de vereiste criteria. Zij is namelijk geen publiekrechtelijk lichaam en zij is zelf geen erkende onderwijsinstelling voor het basisonderwijs. Dat de docenten van de stichting een lesbevoegdheid hebben, maakt dit niet anders.
De naheffingsaanslag blijft in stand, maar het hof vernietigt de verzuimboete, omdat de stichting een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Hoewel zij niet aan de criteria voor de onderwijsvrijstelling voldeed, kon over de toepassing van de onderwijsvrijstelling toch twijfel bestaan. In de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft (april 2015-eind 2019) was de uitspraak van de Hoge Raad namelijk nog niet gewezen, waarin een niet-erkende onderwijsinstelling de onderwijsvrijstelling niet mocht toepassen op het afnemen van examens.
Onderwijsdiensten versus uitlenen personeel
Daarnaast acht het hof het volgende van belang. Het geschil tussen de stichting en de inspecteur richt zich voornamelijk op de vraag of de diensten van stichting zich kenmerken als onderwijsdiensten (standpunt stichting) of als het uitlenen van personeel (standpunt inspecteur). De scheidslijn tussen enerzijds onderwijsdiensten en anderzijds het uitlenen van personeel is dun en erg afhankelijk van de beoordeling van de specifieke feiten en omstandigheden. Dat is ook het geval in deze zaak, met name omdat vaststaat dat het personeel van de stichting is ingezet in het kader van het geven van onderwijs op basisscholen. Naar objectieve maatstaven kon en mocht de stichting daarmee menen dat haar dienstverlening essentieel en kenmerkend was voor het geboden basisonderwijs en dat zij daarmee kon delen in de vrijstelling. Dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de vraag of er sprake is van onderwijsdiensten, dan wel uitlening van personeel, doet daar niet aan af.