Arbeid en Recht

Moet een werknemer bij einde arbeidsovereenkomst uit zijn bedrijfswoning?

Een medewerker van een restaurant krijgt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst ook het gebruik van een woning. In de arbeidsovereenkomst is geregeld dat hij deze moet ontruimen bij het einde van het contract. Dit loopt fout af. De kantonrechter oordeelt namelijk dat hier sprake is van een zogenoemde ‘oneigenlijke dienstwoning’. Oftewel, een woning die door de werkgever ter beschikking wordt gesteld, maar waarbij het verrichten van arbeid niet in verband staat met het bewonen van die woning en daar evenmin een verplichting toe is. Dit betekent dat de werknemer zich op huurbescherming kan beroepen en de woning niet hoeft te verlaten.

 

De woning van deze werknemer bevond zich hier op een andere locatie dan het restaurant. Dit is al een aanwijzing dat er sprake is van een ‘oneigenlijke dienstwoning’. Alleen bij een ‘echte of eigenlijke’ dienstwoning is het arbeidsrecht overheersend en kan een werknemer zich niet op huurbescherming beroepen. Om te beoordelen of er sprake is van een dienstwoning is onder meer van belang:

  • of de woning aan de werknemer is toegewezen met het oog op de aard van zijn werkzaamheden en of deze nodig is om deze werkzaamheden uit te kunnen voeren en bij te dragen aan een goede vervulling hiervan;
  • wat de aard en ligging van de woning zijn ten opzichte van de plaats waar de arbeid wordt verricht;
  • of het de bedoeling van partijen is om daadwerkelijk een overeenkomst aan te gaan voor een dienstwoning.