Nieuws - Fiscaal De uitsluitingsclausule – en de gevolgen van niets bijhouden

Voor wiens rekening komen de gevolgen als geclausuleerd vermogen tijdens het huwelijk niet wordt geadministreerd noch gesepareerd? Met de uitspraak van 5 april 2019[1] – die hierover uitsluitsel geeft – heeft de Hoge Raad toch een aardig grote steen in de vijver gegooid voor de praktijk van estate planning, waartoe uiteraard ook het huwelijksvermogensrecht wordt gerekend. De gevolgen van ‘niets bijhouden’ kunnen aanzienlijk zijn.

De casus is als volgt: een man en vrouw zijn in 1985 gehuwd in gemeenschap van goederen. Tijdens het huwelijk ontvangt de vrouw een drietal schenkingen van telkens € 10.000 van haar ouders, die daarbij steeds de uitsluitingsclausule hebben geplaatst. De bedragen zijn later door de vrouw overgeboekt naar een gemeenschappelijke bankrekening. Als het huwelijk in 2014 door echtscheiding wordt ontbonden, zijn de schenkingen inmiddels verteerd. Er is nog wel een met hypotheek belaste echtelijke woning, die resulteert in een overwaarde van circa € 90.000. Volgens de man dient dit bedrag bij helfte te worden verdeeld. De vrouw claimt echter allereerst de aan haar gedane, geclausuleerde schenkingen terug, zodat van de overwaarde slechts € 60.000 resteert om bij helfte te verdelen. In de procedure voor het gerechtshof verklaarde Hof ’s-Hertogenbosch[2] het gelijk aan de zijde van de man. Volgens het hof kon de verkregen schenking geen aanleiding geven tot een vergoedingsrecht,[3] nu was vastgesteld dat deze was opgemaakt aan consumptieve bestedingen. De vrouw had immers, zo verklaart het hof, ook een verplichting om bij te dragen in de kosten van huishouding en het was niet gesteld of gebleken dat zij meer had bijgedragen dan waartoe zij op grond van de wet gehouden was. Het hof was van mening dat het hier aan de vrouw was om met een onderbouwd financieel overzicht aannemelijk te maken dat zij meer dan het hare had bijgedragen.[4]

Oordeel Hoge Raad

Door de overboeking van de geschonken bedragen naar een gezamenlijke bankrekening heeft de vrouw een vordering op de gemeenschap (de reprise) van € 30.000 gekregen. Deze gezamenlijke bankrekening behoorde immers tot de gemeenschap, zodat deze door de overboeking met € 30.000 is gebaat. Vervolgens stelt de Hoge Raad dat de wijze waarop dit bedrag is besteed, niet afdoet aan dit repriserecht, tenzij het is aangewend om privéschulden van de vrouw te voldoen. Ten gunste van mevrouw geldt het rechtsvermoeden dat alle uitgaven die uit het gemeenschapsvermogen (de gezamenlijke bankrekening) zijn voldaan, gemeenschapsschulden betreffen. De bewijslast dat er met dat geld privéschulden van de vrouw zijn voldaan, ligt bij de man. Ook een te lage bijdrage van de vrouw aan de kosten van huishouding zou door de man moeten worden bewezen. De Hoge Raad stelt de vrouw dan ook geheel in het gelijk.

Wat betekent dit voor de praktijk?

In alle gevallen waarin een algehele of beperkte gemeenschap bestaat en een van de echtgenoten persoonlijk vermogen heeft of verwerft dat niet tot deze gemeenschap behoort, kan een dergelijk repriserecht ontstaan. Van persoonlijk vermogen is sprake in het (onderhavige) geval van een schenking met uitsluitingsclausule, maar dit kan ook ontstaan door (onder andere) een geclausuleerde vererving en door aanbrengst. Als dit persoonlijke vermogen vervolgens wordt ingebracht in de gemeenschap, ontstaat het repriserecht. Feit is dat dit aspect zich bij een zeer grote groep cliënten kan – en zal – gaan voordoen. Testamenten zonder uitsluitingsclausule zijn er nagenoeg niet, en de babyboomgeneratie raakt al aardig op leeftijd.

Uitkomst onredelijk?

Het is de vraag of de uitkomst onredelijk is. Dat zal van geval tot geval verschillen. Als de schenking, erfrechtelijke verkrijging of aanbrengst gezamenlijk is verteerd, lijkt er niets op tegen om de gevolgen van deze uitspraak te accepteren. Toch zijn er gevallen denkbaar waar dit anders ligt. Als de vrouw in deze casus het geld grotendeels voor zichzelf had besteed, de man dit niet meer kan aantonen en de bedragen wat groter zijn, lijkt de uitkomst al wat minder redelijk. Bovendien wordt gekregen geld vaak wat makkelijker uitgegeven. Om dan vervolgens na de echtscheiding de helft hiervan te moeten terugbetalen uit eigen portemonnee is dan extra zuur. Zeker als de uitgaven wel degelijk een zeker privégehalte voor de ander hadden.

Maatregelen

Stel dat beide partners de uitkomst op voorhand als onredelijk beschouwen. Wat kunnen zij hier dan tegen ondernemen om de gevolgen, zoals aangehaald in voorgaande casus, te voorkomen? Er zijn drie oplossingsrichtingen:

  • Er kan worden voorgesteld om de schenking, nalatenschap of aanbrengst te separeren – dus niet binnen te laten komen op een gezamenlijke bankrekening. Wat zijn de gevolgen hiervan? In rechtsoverweging 3.3.2 zegt de Hoge Raad in zoveel woorden[5] dat het repriserecht ontstaat door de overboeking van de geschonken bedragen op de gemeenschappelijke bankrekening. Als het persoonlijke vermogen niet in de gemeenschap komt, zal het repriserecht elke keer voor een stukje ontstaan bij elke betaling voor gemeenschappelijke schulden uit het persoonlijke vermogen. Het lijkt goed voorstelbaar dat de bewijslast dan anders komt te liggen. Nadere rechtspraak zal daar invulling aan moeten geven. Maar zelfs als dat niet het geval is, wordt het voor de andere echtgenoot of geregistreerd partner[6] dan waarschijnlijk iets eenvoudiger om te voldoen aan zijn of haar bewijslast.
  • Een meer rigoureuze oplossing is overgaan tot het opstellen van huwelijkse voorwaarden, die koude uitsluiting inhouden. Als er geen (enkel) gemeenschapsvermogen meer is, kan er van een repriserecht ook geen sprake meer zijn. Uiteraard kunnen er dan wel vergoedingsrechten blijven ontstaan, zie BW 1:87, maar niet met een zodanig verstrekkend rechtsvermoeden. Deze oplossing zal enkel zijn voorbehouden aan uitzonderlijke gevallen waarbij de belangen wat groter zijn. Meestal zullen er dan overigens al huwelijkse voorwaarden zijn.
  • Er kan de uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraak worden gemaakt, dat op voorhand wordt afgezien van een repriserecht. Ook al zijn bepaalde gemeenschapsschulden voldaan uit privévermogen. Het schriftelijk vastleggen van een dergelijke afspraak maakt het er vaak niet gezelliger op, maar is wel effectief. Een stilzwijgende afspraak zal – naar ik aanneem – in onze casus weer door de man moeten worden gesteld en bewezen. Mogelijk zal ook in lagere rechtspraak invulling gegeven gaan worden aan de wijze waarop een dergelijke stilzwijgende afspraak aannemelijk kan worden gemaakt.

Actie?

Onderkent u bij uw cliënt en diens echtgenoot of geregistreerd partner zowel gemeenschapsvermogen als persoonlijk vermogen? Of gaat uw cliënt trouwen, zonder voorwaarden en met een aanzienlijk verschil in aanbrengst? In dat geval raad ik u aan om de mogelijke gevolgen hiervan te bespreken, met het oog op de toekomst. Wellicht is dit aanleiding voor uw cliënt (en zijn/haar partner) om maatregelen te nemen. Zo niet, dan heeft u in ieder geval wel bereikt dat partijen zich iets meer bewust zijn van hun handelen en de eventuele gevolgen daarvan bij echtscheiding of overlijden.

Het voorstel om geclausuleerd vermogen of aanbrengst niet over te boeken naar gezamenlijke bankrekeningen lijkt in elk geval een goed idee. Let wel, daarmee wordt géén zekerheid verschaft over de verdeling van de bewijslast.

[1] HR 05-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:504
[2] Hof Den Bosch 07-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4752
[3] Een recht van terugneming, ook wel repriserecht, zie BW 1:95-2 oud en NBW 1:96-4
[4] Zie rechtsoverweging 3.6.4.7.
[5] Rechtsoverweging 3.3.2: “Doordat de geschonken bedragen op een gemeenschappelijke bankrekening van partijen zijn overgeboekt, is het totaalbedrag van € 30.000 naar het in zoverre onbestreden oordeel van het hof, door vermenging tot het gemeenschapsvermogen gaan behoren (rov. 3.6.4.4). Het wettelijk stelsel van Titel 7 van Boek 1 BW brengt dan mee dat de vrouw als gevolg van deze vermogensverschuiving in beginsel jegens de gemeenschap recht heeft op vergoeding van dat bedrag (vgl. art. 1:95 lid 2 BW en art. 1:96 lid 4 (voorheen lid 3) BW).”
[6] Voor deze is de gehele problematiek uiteraard m.m. ook van toepassing.

Auteur:

Erik Tops portret 2

mr. Erik Tops REP
fiscalist • estate planner • trainer

013 513 0095
e.tops@fiscount.nl