Nieuws - Agro-actualiteiten De agrarische onderneming de bv in?
Een agrarische onderneming wordt veelal in privé uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak, vof of maatschap. Toch is het beeld van de laatste jaren dat agrarische ondernemingen meer en meer worden ingebracht in een bv-structuur. Welke specifieke en algemene afwegingen spelen mee bij de beslissing om de agrarische onderneming in te brengen in de bv?
Om te beginnen maken agrarische en niet-agrarische ondernemingen dezelfde afwegingen als het gaat om de fiscale positie van de ondernemer en aansprakelijkheid. De fiscale afweging is een rekenexercitie op zich. De IB-ondernemer heeft aftrekposten zoals de mkb-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek die aftrekbaar zijn tegen het basistarief. Daarnaast heeft de IB-ondernemer te maken met de afbouw van heffingskortingen. Het marginaal van toepassing zijnde tarief wijzigt daarmee voortdurend. De directeur-grootaandeelhouder (dga) en zijn bv betalen vennootschapsbelasting (door de bv, 19%/25,8%) en box-2-heffing (door de dga, 24,5%/31%) over het bedrijfsresultaat. Dit komt neer op een gecombineerde belastingdruk, die varieert van 38,8% tot 48,8%.
Gebruikelijk loon en afbouw heffingskortingen
De dga dient zichzelf een gebruikelijk loon toe te kennen en heeft te maken met de afbouw van heffingskortingen. Ten eerste met betrekking tot het salaris en ten tweede, sinds 1 januari 2025, met betrekking tot het box-2-inkomen. Bottom line verschilt de belastingdruk niet substantieel (rekening houdend met een acute box-2-claim). Wel geldt dat hoe lager het gebruikelijk loon kan worden vastgesteld, des te eerder een bv-structuur fiscaal interessant is (minder salaris tegen effectief 50%-56%, meer winst tegen 38,8%-48,8%). Daarnaast kán het gegeven dat de directe heffing in de bv-structuur beperkt is ten opzichte van de IB-ondernemer (door uitstel van de box-2-heffing) een voordeel zijn als:
1) de ondernemer deze uitgestelde heffing weet te laten renderen; en
2) de uitgestelde heffing nodig is voor bijvoorbeeld investeringen.
Het argument van het verminderen van risicoaansprakelijkheid (beschermen van vermogen) is afhankelijk van de betreffende sector (en haar specifieke risico’s). In de pluimveesector is dit bijvoorbeeld een gebruikt argument. Door te werken met een holding-werkmaatschappijstructuur, eventueel met tussenholding, kan vermogen worden afgezonderd uit de risicosfeer.
Landbouwvrijstelling
Een belangrijk argument om IB-ondernemer te blijven, is dat de landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting volledig van toepassing is op de stijging van de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (‘WEVAB’). Binnen de bv-structuur is de landbouwvrijstelling van toepassing in de vennootschapsbelasting maar niet voor box 2. Dit betekent dat een waardestijging van de grond niet is belast met vennootschapsbelasting, maar dat er wél een box-2-claim wordt opgebouwd over de stijging van de WEVAB. Bij inbreng in de bv geldt wel dat het verschil tussen de WEVAB bij inbreng en de boekwaarde kan worden opgeteld bij de fiscale verkrijgingsprijs van de op te richten vennootschap. De fiscale verkrijgingsprijs is hetgeen wat ‘ooit’ onbelast, zonder box-2-heffing, kan worden terugbetaald.
De box-2-claim wordt dus opgebouwd over de stijging van de WEVAB ná inbreng. Er is in politiek Den Haag veel discussie over de houdbaarheid van de landbouwvrijstelling, en het SEO-onderzoeksinstituut heeft geconcludeerd dat de vrijstelling niet doeltreffend is. De vraag kan gesteld worden of de landbouwvrijstelling in zijn huidige vorm in stand blijft en hoe groot het gemis aan landbouwvrijstelling binnen box 2 daadwerkelijk is. Voor agrarische ondernemingen met veel grond kan het gemis aan volledige landbouwvrijstelling reden zijn om te blijven ondernemen in box 1 of te kiezen voor een hybride bv-structuur.
Landbouwvrijstelling na inbreng
Ook binnen de vennootschapsbelasting is de landbouwvrijstelling van toepassing. Hiervoor is het noodzakelijk dat de gronden in de agrarische onderneming worden aangewend. Binnen de bv-structuur betekent dit dat de gronden in dezelfde vennootschap moeten zitten als de agrarische onderneming, of dat de bv met de gronden en de bv met de onderneming een fiscale eenheid vennootschapsbelasting vormen. Dit maakt het lastiger om (vaker) het tariefopstapje in de vennootschapsbelasting te benutten (eerste € 200.000 tegen 19%).
De inbreng heeft niet tot gevolg dat de gronden voor de hogere WEVAB-waarde op de balans van de bv komen te staan. De vennootschap gaat verder met de historische (fiscale) boekwaarde. Voor box 2 vindt dus feitelijk een herwaardering plaats, maar voor de vennootschapsbelasting niet. Is het de wens om de gronden te herwaarderen voor de vennootschapsbelasting? Dan is nadere actie nodig. Bijvoorbeeld door de gronden over te dragen aan een vennootschap buiten de fiscale eenheid, zodat er sprake is van een in beginsel te belasten transactie, die vervolgens is vrijgesteld door toepassing van de landbouwvrijstelling. De bv met gronden en de bv met de onderneming kunnen op een later moment weer worden samengevoegd in een fiscale eenheid.
Bedrijfswoning
De inbreng in de bv is een mogelijkheid om de zakelijk geëtiketteerde bedrijfswoning naar het privévermogen over te brengen. Als het gehele ondernemingsvermogen (inclusief woning) wordt ingebracht in de bv, ontstaat er een niet fiscaal optimale verhuursituatie. De huurlasten zijn dan namelijk niet aftrekbaar in privé, maar belast bij de bv tegen de gecombineerde belastingdruk. Het alternatief is om de bedrijfswoning niet in te brengen en stakingswinst in aanmerking te nemen. In dat kader moet een taxatie van de woning en bijbehorende ondergrond plaatsvinden. De landbouwvrijstelling is sinds van 1 april 1986 niet meer van toepassing op de ondergrond van de bedrijfswoning. Als de woning al vóór 1 april 1986 op de balans is gekomen, dan is het zinvol om bij de taxatie een WEVAB te laten bepalen per 1 april 1986. De waardestijging tot 1 april 1986 is wel onbelast door toepassing van de landbouwvrijstelling.
Resteert een (substantiële) stakingswinst, dan is het te overwegen om daarvoor, rekening houdend met de leeftijd van de ondernemer, een stakingslijfrente te bedingen bij de bv waarin wordt ingebracht. Als geïnvesteerd is in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen, kan de stakingswinst worden ‘gedrukt’ door in het jaar voorafgaand aan de inbreng een (extra) VAMIL-afschrijving toe te passen en in hetzelfde jaar de stakingswinst te verantwoorden.
Afroming
De vraag is of de inbreng van de onderneming leidt tot een afroming van productierechten of fosfaatrechten. Met ingang van 1 januari 2025 is, in navolging van rechtspraak, wettelijk bepaald dat afroming onder meer niet aan de orde is bij inbreng van een onderneming in een rechtspersoon, waarbij de overwegende zeggenschap berust bij de inbrenger zelf of bij bloed- of aanverwanten van de inbrenger tot in de derde graad.
Bedrijfsoverdracht
Voor agrarische ondernemingen is het ook belangrijk om goed te anticiperen op een aanstaande bedrijfsoverdracht binnen de familie. Vaak vindt dit plaats in combinatie met een schenking. Een dergelijke overdracht/schenking is voor de IB-ondernemer relatief eenvoudig vorm te geven door middel van een uittreding, en een geruisloze doorschuiving voor de inkomstenbelasting (eventueel in combinatie met een tegenprestatie/koopsom). In een bv-structuur is dit in de regel complexer, onder meer omdat de schenking vaak gepaard gaat met een notarieel afsplitsingstraject. Dit kan een reden zijn om een inbreng in een bv pas te realiseren na afronding van de bedrijfsoverdracht.
Afweging maken
De inbreng van een agrarische onderneming in de bv kent specifieke aandachtspunten. Het gemis aan volledige landbouwvrijstelling kan zwaar wegen, maar de praktijk laat zien dat ook agrarische ondernemers de stap naar de bv steeds vaker zetten. Het is uiteraard verstandig om alle voor- en tegenargumenten daarbij goed af te wegen. Zorg er in ieder geval voor dat koudwatervrees voor inbreng in de bv daarbij geen sturende factor wordt.
Auteur

Daan van Antwerpen is fiscalist en trainer bij Fiscount